- bed
- {{bed}}{{/term}}1 [slaapplaats; plaats in verpleeginrichting] bed2 [plaats in tuin] bed 〈bijvoorbeeld met bloemen〉3 [leger van wild] bed♦voorbeelden:1 het bed (moeten) houden • be confined to bedzijn bedje is gespreid • 〈figuurlijk〉 he's got it madehet bed opmaken • make the bedaan iemands bed geroepen worden 〈wegens ziekte〉 • be called to someone's bedsidegoed in bed zijn • be good in bedin/te bed liggen • lie/be in bednaar bed gaan • go to bednaar bed gaan met iemand • go to bed with someone〈figuurlijk〉 hij gaat ermee naar bed en staat er weer mee op • he can't stop thinking about itmet jan en alleman naar bed gaan • sleep aroundnaar bed brengen, in bed stoppen • put to bedbij het naar bed gaan • at bedtimeontbijt op bed krijgen • get breakfast in bediemand uit bed halen • drag someone out of bed〈figuurlijk〉 dat is ver van mijn bed • that does not concern me
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.